Rechtbank Noord-Holland heeft bepaald dat de box 3-heffing voor een belastingplichtige buitenproportioneel is en in strijd met het EVRM. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 138.422 is verlaagd naar nihil.
Het box 3-vermogen van een man en zijn echtgenote bestaat per 1 januari 2020 uit bank- en spaartegoeden (€ 853.912), onroerende zaken (€ 325.630), geldvorderingen (€ 721.002), aandelen en obligaties (€ 2.085.733). De inkomsten uit dit vermogen omvatten rente op bank- en spaartegoeden, dividenden, huuropbrengsten en waardeveranderingen van de vermogensbestanddelen, waaronder de effectenportefeuille. Deze is in 2020 met € 481.355 in waarde afgenomen. Daardoor is het werkelijk behaalde rendement in 2020 van het box 3-vermogen negatief. Bij Rechtbank Noord-Holland is het de vraag of de man over 2020 geconfronteerd wordt met een individuele en buitensporige last door de forfaitaire box 3-heffing.
Belastingheffing op basis van werkelijk rendement noodzakelijk De rechtbank oordeelt dat de heffing volgens de Wet rechtsherstel box 3 nog steeds leidt tot een buitenproportionele belastingdruk. Daarom vermindert de rechtbank de aanslag tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. De rechtbank motiveert haar oordeel met de arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2024. In die arresten heeft de Hoge Raad bepaald dat belastingheffing op basis van het werkelijke rendement noodzakelijk is om schending van art. 1 EP en art. 14 EVRM te voorkomen.
Bron: Rb. Noord-Holland 27-06-2024 (gepubl. 09-12-2024).